De Godsvredebeweging (Pax Dei) was een campagne van de kerk tegen geweld van vooral de lokale heren tot tota multitudo universae plebis.
Vanaf de 11e eeuw nam de rust in Europa weer toe. Nu de kerstening in het noordwesten van Europa voltooid was en de Noormannen niet meer op plundertocht gingen, kon de kerk zich richten op de zonden in de maatschappij. Zo drong de kerk er bijvoorbeeld bij de edelen op aan om een eed af te leggen, waarin men afzwoer om geweld tegen geestelijken en later ook vrouwen, kinderen, pelgrims, kooplieden, reizigers en boeren. Ook zag de kerk zich meer als bemiddelaar tussen oorlogvoerende landen. De invloed van deze campagne is van grote waarde, zo beïnvloedde het de handel: handelaren werden niet meer beroofd door de lokale heren. Deze campagne wordt historisch beschouwd als één van de fundamenten van het humanisme.
Kritiek op deze beweging kwam van Adalbero van Laon, die de beweging zag als een poging van de abten van Cluny om de wereldlijke taken van de koning over te nemen.
Onder ede[]
De landheren of ridders hadden weinig keuze. Als men aan de macht wilde blijven hadden zij eenmaal steun nodig van de kerk. Weigeren kon bijna niet, want dan liep de heer het risico om als een afvallige beschouwd te worden. En dat hield in dat zijn volk hem niet meer hoefde te herkennen als hun heer. Mocht hij de eed opeens verbreken dan werd de heer zogenoemde te midden van de demonen geworpen.
Wanneer de heer zo'n overeenkomst sloot moest hij zich aan het volgende houden:
- Het was verboden om een geestelijke of monnik aan te vallen.
- Het was verboden om een ongewapend persoon te overvallen.
- Het was verboden om zomaar vee af te nemen.
- Het was verboden om kooplieden of boeren gevangen te nemen.
- Het was verboden om bezit als huizen en geld af te pakken, ook onder voorwendsel van oorlog.
Zie ook[]
Bronnen, noten en/of referenties:
- De kathedralen bouwers , Georges Duby, blz. 44/45