Religie kennis Wiki
Advertisement
De nationaal-socialisten hebben in 1942 in Duitsland een "Deutscher Orden" ingesteld. Voor deze orde van verdienste, zie Duitse Orde (nazi-Duitsland). Er werd ook een Duits Kruis ingesteld. Deze onderscheidingen hebben behalve hun naam niets met de Duitse Orde uit te staan.
Bestand:Den tyske ordens skjold.jpg

Wapenschild van de Duitse Orde

Bestand:Borstkruis van de Duitse Orde.jpg

Borstkruis van de Duitse Orde

Bestand:Ereridderkruis Duitse Orde.jpg

Ereridderkruis Duitse Orde

Bestand:Halskruis van een Deutsch und Hochmeister.jpg

Halskruis van een Deutsch und Hochmeister.

Bestand:Duits Orde te Bilzen.jpg

de Duitse Orde te Alden Biesen - Bilzen

Bestand:Duitse Orde.jpg

Het juweel van een Rechtsridder. Tekening van Maximilian Gritzner, 1893.

Bestand:Het Kruis van De Duitse Orde met het ordelint op grijze achtergrond.jpg

Het kruis van een lid van de Orde, het "Marianer Herrenkreuz". Particuliere collectie, Groningen

De Duitse Orde is een ridderorde, ontstaan in 1189 als een gemeenschap van monniken met als doel de verzorging en verpleging van gewonde kruisvaarders. Aan het hoofd van de Duitse Orde stond een Grootmeester, ook Hochmeister genoemd.

In Duitsland en Oostenrijk bestaat de orde voort als een katholieke orde.

In Nederland bestaat sinds de reformatie tot op heden de Ridderlijke Duitsche Orde in de protestantse Balije Utrecht als een charitatieve instelling.

Ontstaan[]

Al in de jaren twintig van de twaalfde eeuw wijdde een geestelijke orde van ridders uit het Duitse Rijk, waartoe in de Middeleeuwen ook de Nederlanden en Bourgondië behoorden, zich aan de ziekenzorg onder de kruisvaarders in het Heilige Land (Palestina), met name in Jeruzalem en na de verdrijving uit die stad in Akko. De volledige naam van de organisatie luidde: Ordo fratrum hospitalis sanctae Mariae Theutonicorum Ierosolimitanorum (de orde van de broeders van het hospitaal van de heilige Maria der Duitsers in Jeruzalem), kortweg aangeduid met 'de Duitse Orde'. In 1221 werden zij door Rome gelijkgesteld aan de geestelijke ridderorden van de Tempeliers en Johannieters, wat inhield dat zij direct onder het pauselijk gezag kwamen te staan en 'exempt', dat is vrij bleven van het gezag van soevereine vorsten en bisschoppen.

Zie ook: Militaire orde

Na de definitieve verdrijving van de kruisvaarders uit het Heilige Land in 1291 richtten zij zich op de bezittingen die zij inmiddels hadden verworven in Spanje, in Hongarije (in Transsylvanië, in het Duits Siebenbürgen, Zevenburgen genaamd) en uiteraard in het Duitse Rijk. Zij stelden zich strijdbaar ten dienste van wereldlijke vorsten in ruil voor land waarop zij hun burchten als steunpunten vestigden. Zo volgde een periode van expansie: binnen een eeuw wist de Duitse Orde uit te groeien tot 300 afzonderlijke ordensprovincies, zogeheten balijen. Dit was te danken aan de bemiddeling die zij konden verlenen in de voortdurende machtsstrijd tussen de keizers van het Heilige Roomse Rijk en de paus, en in de hulp die zij gaven bij de verdediging tegen heidense volken die vanuit het zuid- en het noordoosten de christelijke rijken, met name Hongarije en Polen, van tijd tot tijd binnenvielen. Met name de hoogste leider, de grootmeester (Hochmeister) Hermann von Salza (1170 – 1240) behoorde tot de meest invloedrijke mannen van zijn tijd, vooral door zijn grote diplomatieke gaven.

Zie ook: Grootmeester

Kruistocht tegen de Pruzzen[]

De Poolse hertog Koenraad van Mazovië riep in 1226 de hulp in van de ridderbroeders in de strijd die hij aan de noordgrens van zijn hertogdom voerde tegen de Pruzzen (van hun is de naam Pruisen afgeleid), een stammengroep die een Baltische taal sprak en nog steeds heidens was. De Duitse Orde zou in een omstreden pauselijke bul het gezag over dit gebied toegekend zijn. De ordensridders stichtten in totaal 120 burchten, eerst langs de Weichsel (Pools: Wisła) en de Oostzeekust, van Thorn (Pools: Toruń) tot Koningsbergen (Königsberg, sinds 1945 Russisch: Kaliningrad), en in 1252 als laatste Memel (Litouws: Klaipėda). In het Pruzzische binnenland werden nog tot omstreeks 1400 burchten opgericht als steunpunten. De Pruzzen werden na enkele heftige opstanden in 1281 definitief onderworpen door de Duitse ridders, daarin bijgestaan door edelen uit Engeland en Frankrijk die in de kerstening van het heidense Pruzzenland een nieuwe heilige opdracht (en ook vaak een adellijke sport) zagen, nu het Heilige Land, dat zij na verovering enkele eeuwen hadden verdedigd, verloren was gegaan en voorgoed in handen van de Islam was gekomen. In deze strijd is vermoedelijk de helft van de Pruzzen omgekomen of naar de hen verwante Litouwers gevlucht. Stamhoofden die zich onder het gezag van de Duitse Orde schikten, behielden hun positie en zouden een basis gaan vormen voor de latere Pruisische adel.

De Lijflandse Confederatie[]

Zie Lijflandse Confederatie voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
Zie ook: Orde van de Zwaardbroeders

Om het door de Orde van de Zwaardbroeders tijdens de Lijflandse Kruistocht veroverde gebied te verdelen tussen de Kerk en de Orde werd de Lijflandse Confederatie geschapen.

De Confederatie bestond uit vijf staten: De gebieden van de Zwaardbroeders (Vanaf 1236 de Lijflandse Orde), het Prinsaartsbisdom Riga, het Prinsbisdom Dorpat, het Prinsbisdom Ösel-Wiek en het Prinsbisdom Koerland.

In 1228 sloot de pauselijk legaat Willem van Modena een compromis tussen de Kerk en de Orde, waarbij de Orde tweederde en de Kerk eenderde van het gebied in handen kreeg. In feite werd het grootste deel van de Confederatie bestuurd door de Orde en braken er regelmatige conflicten uit tussen de Orde, de bisschoppen en de Hanzesteden.

Om interne problemen op te lossen werd in 1419 een landdag opgericht die zitting had in de stad Walk. De landdag bestond uit ridders en hun vazallen, de bisschoppen en afgevaardigden van de steden.

De Ordensstaat[]

in 1237 werd de Orde van de Zwaardbroeders opgenomen in de Duitse Orde. Deze nieuwe tak van de Duitse Orde heette officieel de Domus Sanctae Mariae Theotonicorum in Livonia en kortweg de Lijflandse Orde.

Hiermee verkreeg de Orde een groot stuk territorium van Danzig (nu: Gdańsk) tot Reval (nu: Tallinn) en ontstond de zogenaamde Ordensstaat. Het was uniek in de Middeleeuwen dat een geestelijke orde een eigen vorstendom kon verkrijgen van een dergelijke grootte. Een verdere oostwaartse expansie, waarbij het Oosters-orthodoxe Rusland onder het gezag van Rome gebracht zou moeten worden, werd in 1242 gestuit door Alexander Nevski in de Slag op het Peipusmeer, waarmee deze een legendarische Russische held werd. In 1309 verhuisde de grootmeester van de Orde zijn zetel van Venetië naar de Marienburg (Pools: Malbork), waar nog steeds een van de grootste gotische burchten van Midden-Europa staat.

Na eeuwen van verval werd dit enorme gebouwencomplex aan het begin van de 20ste eeuw door de Duitse keizer Wilhelm II, die zich als erfgenaam van de Duitse orde beschouwde, ingrijpend gerestaureerd.

De Orde valt uiteen[]

De bloeitijd van de orde was van 1309 tot 1410. In deze tijd bestond de volgende onderverdeling:

  • Pruisen onder leiding van de Grootmeester (Hochmeister)
  • Lijfland onder leiding van de Meester van Lijfland
  • De balijen in het Duitse Rijk, de Nederlanden inbegrepen, onder leiding van de Duitsmeester (Deutschmeister)
  • Daarnaast waren er nog balijen buiten het Duitse Rijk, voornamelijk in het gebied rond de Middellandse Zee, daterend uit de tijd vóór de 14de eeuw.
Zie ook: Balijen bij de Duitse Orde

Kolonisatie[]

Het gebied van de Duitse Orde werd op een voor de 13e eeuw uitzonderlijk rationele manier georganiseerd: een net van verkeers- en communicatiewegen met op regelmatige afstanden burchten als militaire en bestuurlijke steunpunten, waarin een modern aandoende ambtenarenkaste met strak omschreven plichten en bevoegdheden de dienst uitmaakte. Bij hun burchten werden kleine steden opgericht ter bevordering van handwerk en handel.

De bevolking voor deze stadsvestigingen kwam uit het toenmalige Duitse Rijk, en dus ook uit het huidige Nederland en België. De naam van de stad Preussisch Holland getuigt daar nog van, of beter getuigde daarvan want in 1945 werd zij omgedoopt tot Pasłęk.

De landbevolking die in de 13de eeuwse oorlogen en de 14de eeuwse pestepidemie uitgedund was, werd aangevuld met boerenkolonisten uit het Duitse Rijk. Deze kolonisten kregen bijzondere voorrechten (persoonlijke vrijheid en voor een bepaalde aanvangstijd ook belastingvrijdom), als regel in eigen nieuw gestichte dorpen, maar nadat deze rechten weer grotendeels ingetrokken waren, vermengden zij zich met de oorspronkelijke Pruzzische bevolking. Het Pruzzisch was in de 17de eeuw dan ook grotendeels verdwenen. Naast Litouwstalige in het oosten (Klein-Litouwen) en Koerstalige minderheden in het noorden (Koerse Schoorwal) werden er vooral Nederduitse en (in mindere mate) Middelduitse dialecten gesproken. Na de reformatie werd het Hoogduits geleidelijk de officiële taal van bestuur en kerk, maar in de Hanzesteden Danzig en Elbing bleef het Nederduits nog lang de officiële taal. Na de annexatie van het gebied in 1945 door Polen en de Sovjet-Unie, waarna de bevolking verdreven en door Polen en Russen vervangen werd, werden Pools en Russisch de officiële talen. In het poolse deel werd de kleine achtergebleven duitse minderheid het gebruik van de duitse taal verboden.

In het overigens zeer spaarzaam bevolkte zuiden van Oost-Pruisen, Mazoerië genaamd, hadden zich in de 16de eeuw, na een periode van epidemieën, kolonisten uit Mazovië gevestigd, wat dit gebied tot in het begin van de 20ste eeuw een deels poolstalig karakter gaf. Dat was wat anders dan Pools in nationaal opzicht, want deze Mazoeriërs werden luthers en nationaal Duitsgezind. In 1945 zijn zij daarom met de duitssprekende meerderheidsbevolking van Oost-Pruisen eveneens verdreven

Zie ook: Etnische en nationale zuivering

Annexatie door Polen[]

Het is een uniek gegeven in de Europese geschiedenis dat tot het celibaat verplichte geestelijken krijgsdienst verrichtten. Maar hun eerst zo succesvolle bestuur was niet flexibel en liep gaandeweg vast in rigiditeit en ondervond steeds meer tegenstand in de zich ontwikkelende grotere steden, zoals Thorn (Toruń), Danzig (Gdańsk) en Elbing (sinds 1945: Elbląg), welke naar autonomie streefden. Dat leidde tot een oorlog waarin de Poolse koning een kans zag om Pruisen onder zijn gezag te brengen.

Na een eerste nederlaag voor de Orde in 1410 (Slag bij Tannenberg, door de Polen Grunwald genoemd), bleef de schade voor de Orde nog beperkt maar in de erop volgende Dertienjarige Oorlog met de opstandige steden Danzig, Thorn en Elbing gesteund door Polen (1453-1466) kwam in 1466 tenslotte de definitieve overwinning voor de Poolse koning in de Tweede Vrede van Thorn. De Duitse Orde moest West-Pruisen, sindsdien Koninklijk Pruisen genoemd maar ook wel Pommerellen of Klein-Pommeren, Pools: Pomorze), met genoemde steden en ook de Marienburg, aan Polen afstaan. Het bisdom Ermland (Pools: Warmia), een grote bijna-enclave in het resterende gebied werd ook onder de poolse Kroon gesteld. Het hoofdkwartier van de Orde verhuisde naar Königsberg (sinds 1945 Kaliningrad).

Het conflict dat nationalistisch-anachronistisch vaak ten onrechte wordt voorgesteld als het begin van een eeuwenoude strijd tussen 'Polen' en 'Duitsers' was in werkelijkheid een politieke en economische belangenstrijd waarin aan beide zijden 'Duitsers' en 'Polen' (als men hen avant la lettre zo wil categoriseren) hun plaats kozen.

Secularisatie[]

In 1525 ging de Grootmeester Albrecht van Brandenburg-Ansbach tot de reformatie over, huwde en veranderde Pruisen in een erfelijk hertogdom. Zowel de Meester van Lijfland als de Duitsmeester maakten toen aanspraak op het leiderschap. De Duitsmeester werd in 1527 de leider van de Orde. Hij ging toen de volgende titels voeren: Administrator des Hochmeistersamt und Deutschmeister. Zijn gebied bestond overigens alleen uit Lijfland (noordelijk Letland en zuidelijk Estland) en Koerland (zuidelijk Letland). Aan zijn gezag in Lijfland kwam in 1562 een einde, toen Rusland, Polen en Zweden delen ervan bezetten.

Zie ook: Lijflandse Oorlog

De laatste meester Wolter van Plettenberg werd lutheraan, huwde en vormde in het overgebleven gebied het seculiere Hertogdom Koerland en Semgallen onder Poolse soevereiniteit.

De op deze wijze gehalveerde Ordensstaat (Oost-Pruisen) bleef bestuurd door enkele honderden ordensridders, die in 1525 hun geestelijke geloften neerlegden toen hun grootmeester het lutheranisme invoerde en de staat seculariseerde. Samen met de Pruisische adel zouden deze ridders de basis gaan vormden van de latere Oostpruisische adel (Junker). Hun grootmeester Albrecht von Brandenburg-Ansbach uit het huis Hohenzollern werd wereldlijk hertog van Pruisen. Uit zijn nageslacht is het Pruisische koningschap ontstaan dat in de 17de eeuw zijn zwaartepunt naar het westen (Berlijn-Brandenburg) verlegde. De naam Pruisen ging daarbij over op Brandenburg-Pruisen.

Zie ook: Hertogdom Pruisen

De Duitse Orde na het verlies van de Baltische gebieden[]

De Duitsmeester had in de middeleeuwen geen vaste residentie. Hij verbleef meestal in de nabijheid van de keizer. In 1420 vestigde hij zich permanent in de commanderij Horneck (Gundelsheim). De Duitsmeester werd in 1494 verheven tot rijksvorst. Deze waardigheid hadden de Grootmeester en de Meester in Lijfland niet. Na de verwoesting van de burcht Horneck in 1525 tijdens de boerenoorlog werd de residentie in 1527 verlegd naar de commanderij Mergentheim.

In de reformatie werd de balije van Utrecht hervormd en de balijen Saksen en Thüringen luthers. De balije Hessen werd triconfessioneel: luthers, hervormd ('reformiert') en katholiek. De balije Utrecht bestaat nog steeds als een protestantse charitatieve ridderorde.

In 1797 gingen de bezittingen op de linker Rijnoever (Elzas-Lotharingen) aan Frankrijk verloren. Paragraaf 26 van de Reichsdeputationshauptschluss van 25 februari 1803 stelde de Orde schadeloos met de stichten, abdijen en andere kloosters in Vorarlberg en Württemberg, in zoverre ze niet rechtstreeks onder keizerlijk rijksgezag stonden (rijksonmiddellijk). Hiervan uigezonderd waren de geestelijke goederen in de Breisgau (Baden).

In paragraaf 12 van de Vrede van Presburg van 26 december 1805 werd het grootmeesterschap erfelijk verbonden met het huis Habsburg met behoud van het meesterdom Mergentheim. Het stond de keizer vrij een prins uit zijn familie als grootmeester aan te wijzen. In paragraaf 8 werd de commanderij Mainau bij het keurvorstdendom Baden gevoegd.

In artikel 4 van de Vrede van Schönbrunn van 14 oktober 1809 deed de grootmeester afstand van alle bezittingen van de Orde in de door de Fransen ingerichte vazalstaat Rijnbond. Napoleon droeg het vorstendom vervolgens over aan het koninkrijk Württemberg.

Na 1918 en de val van de monarchieën in Duitsland en Oostenrijk was het voortbestaan van de Orde in gevaar. Grootmeester aartshertog Eugenius van Oostenrijk trad in 1929 af en de Orde werd in dat jaar veranderd in een religieuze orde. De orde is katholiek en bestaat uit priesters, kloosterzusters, ereridders en de oude ridders "Alt Marianer" geheten. Ook nu nog worden prominente katholieken als ereridders in deze orde opgenomen.

Zie ook: Lijst van Ridderorden in Oostenrijk

Na het herstel van de Nederlandse onafhankelijkheid in 1814 werd ook de De Ridderlijke Duitsche Orde in de protestantse Balije Utrecht bij wet hersteld. De Orde kreeg ook een deel van het door de Fransen ontnomen landbezit terug. Dit was destijds in opdracht van keizer Napoleon I, een man met een hekel aan adellijke ridderorden, genaast.

De nationaal-socialisten annexeerden het concept van de Duitse Orde, uiteraard los van de instellingen die er de erfgenamen van waren, en lijfden het in binnen hun eigen Weltanschauung. Zij achtten hun ideologie de geestelijke uitdrukking van het Wezen waaruit de Orde in de Middeleeuwen was ontsproten. Een uiting daarvan was de oprichting van kaderscholen voor de nazi-elite in speciaal opgerichte zogenaamde Ordensburgen. De architectuur en de ligging van deze grote gebouwencomplexen verwezen naar de middeleeuwse burchten in Pruisen. In wisselwerking hiermee heeft in het Poolse nationale geschiedenisbeeld een overeenkomstige opvatting postgevat als een historische projectie welke de middeleeuwse Ridders van de Duitse Orde voor wil stellen als proto-SS'ers. Door vertaling uit het Engels (Teutonic Knights) wordt die connotatie versterkt in de recent in zwang gekomen benaming 'Teutoonse Ridders', een betiteling die bewust of onbewust een associatie legt met het germaanse barbarendom in de oudheid.

Grootmeesters (Hochmeister) van de Duitse Orde (van 1191 tot op heden)[]

Zie Grootmeesters van de Duitse Orde (1191 tot op heden) voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Trivia[]

Het kenteken van de Duitse Orde is een zwart kruis op een witte achtergrond. Daarom worden ze, net als de Tempeliers wel eens (incorrect) kruisridders genoemd. De kleuren zwart en wit zijn de vlag van Pruisen gaan vormen. Op die vlag is later het tenue van het Duits voetbalelftal gebaseerd.

De Duitse Orde bestond uit 12 verschillende balijen of landcommanderijen in het Duitse rijk: Alden Biesen, Utrecht, Bohemen, Oostenrijk, Bozen, Elzas-Bourgondië, Thüringen, Saksen, Lotharingen, Koblenz, Marburg/Hessen, Westfalen en Franken met aan het hoofd een landcommandeur. Een landcommanderij bevatte op zijn beurt verschillende commanderijen.
De Ridderlijke Duitsche Orde Balije Utrecht werd in de achttiende eeuw in de geest van de Verlichting grondig hervormd en economisch levensvatbaar gemaakt door graaf Unico Wilhelm van Wassenaer. Deze organisatie bestaat als protestantse ridderorde tot op de dag van vandaag.

Trivia[]

Een man die zich "Zijne Keizerlijke en Koninklijke Hoogheid Prins Karl-Friedrich van Duitsland, "de jure" Keizer Karel VIII van Duitsland, Hertog van Saksen-Altenburg, Hertog van Schwaben noemt heeft op kerstdag 2001 de Duitse Orde in zijn rijk als een Ridderlijke Orde hersteld.De keizer benoemde zichzelf tot 54e Baljuw van Biesen. Op 10 april 2006 "verhief" de keizer de orde in een Keizerlijk decreet tot een "Keizerlijke Ridderlijke Ceremoniële Orde" waarvan hijzelf de zestigste "Ritterliche Hochmeister" zou zijn. De verwijzing naar de oude vorm "Hoch-und-Deutschmeister" ontbreekt. De insignia van deze Duitse Orde die "naast de klerikale orde zal bestaan" zijn een vreemde mengelmoes van typisch Russische linten en onderdelen van de versierselen van de Orde van Malta. Op de website van deze pseudo-orde wordt Paus Benedictus XVI "Grootkapelaan" van de Orde genoemd. Koningin Beatrix en alle regerende Europese vorsten zouden "Grootkruisen" zijn.

Zie ook: Imperial Teutonic Order (Engels)

Externe links[]


af:Duitse Orde an:Orden Teutonica arz:تيوتون az:Tevton ordeni bat-smg:Krīžėninkā be:Тэўтонскі ордэн be-x-old:Тэўтонскі Ордэн bg:Тевтонски орден ca:Orde Teutònic cs:Řád německých rytířů cy:Marchogion Tiwtonaidd da:Tyske Orden el:Τεύτονες Ιππότες eo:Ordeno de germanaj kavaliroj et:Saksa ordu eu:Ordena Teutonikoa fi:Saksalainen ritarikunta fr:Ordre Teutonique fy:Dútske Oarder gl:Orde Teutónica he:המסדר הטבטוני hr:Teutonski viteški red hu:Német Lovagrend it:Ordine Teutonico ja:ドイツ騎士団 ka:ტევტონთა ორდენი ko:튜턴 기사단 la:Ordo Teutonicus li:Duutsje Orde lmo:Urden Tütonegh lt:Vokiečių ordinas lv:Vācu ordenis mk:Тевтонски ред nn:Den tyske riddarordenen no:Den tyske orden pl:Zakon krzyżacki pt:Ordem Teutónica ro:Ordinul teutonic ru:Тевтонский орден simple:Teutonic Knights sk:Rád nemeckých rytierov sl:Tevtonski viteški red sq:Urdhri Teutonik sr:Тевтонски ред sv:Tyska orden th:อัศวินทิวทัน tk:Tewton ordeni tr:Töton Şövalyeleri uk:Тевтонський Орден vi:Hiệp sĩ Teuton zh:条顿骑士团

Advertisement