Een apostel is iemand die uit naam van een ander die hem heeft gestuurd een boodschap overbrengt. De term wordt vooral gebruikt in de Bijbelse betekenis, voor iemand die gezonden is door Jezus om het evangelie te verspreiden. Tegenwoordig wordt de naam apostel ook gebruikt door de belangrijkste voorgangers van een groot aantal zich Apostolisch noemende kerken.
Oorspronkelijke apostelen van Jezus[]
De oorspronkelijke apostelen waren er in de christelijke traditie elf van de twaalf discipelen van Jezus. Er was ook nog een twaalfde discipel, Judas Iskariot maar deze beroofde zichzelf van het leven voordat het apostelschap werd ingevoerd; hij werd opgevolgd door Mattias die wel tot de apostelen wordt gerekend.
De betreffende elf apostelen/discipelen hadden tijdens de laatste jaren van Jezus' leven op aarde tot de binnenste kring van zijn aanhangers behoord. Na Jezus' verscheiden op aarde begonnen zij met het verspreiden van het evangelie in Israƫl, Syriƫ, Klein-Aziƫ en Zuid-Europa (inclusief Rome).
De apostelen waren (in alfabetische volgorde):
- Andreas (Petrus' broer)
- BartolomeĆ¼s
- Filippus
- Jacobus de Mindere of de Rechtvaardige (al dan niet de broer van Jezus)
- Jacobus de Meerdere (zoon van ZebedeĆ¼s) (bijgenaamd Boanerges)
- Johannes (zoon van ZebedeĆ¼s) (bijgenaamd Boanerges)
- Judas TaddeĆ¼s (broer (of zoon) van Jakobus, ook wel Judas LebbeĆ¼s genoemd)
- Judas Iskariot, na de hemelvaart vervangen door Mattias
- MatteĆ¼s (ook wel Levi genoemd)
- Simon Petrus (Petrus is een vertaling van zijn bijnaam Kefas)
- Simon de Zeloot (of de IJveraar)
- Thomas
Ook Paulus noemde zichzelf een apostel, hoewel hij Jezus niet tijdens diens leven op aarde heeft ontmoet, maar volgens eigen zeggen later op een bovennatuurlijke wijze en daardoor een aanhanger van zijn leer werd. Hij wordt vaak als 13de apostel gerekend.